Hoe was het daar?
's Morgens moest je op de nuchtere maag naar de mis en 's avonds zat je weer in de kapel. Op zondag was er een hoogmis met gregoriaanse gezangen. Deze rituelen bepaalden toch wel een groot deel het vaste ritme. Door de week was de dag gevuld met les op het gymnasium, waar ook externen kwamen. Verder was er tijd om te studeren, te sporten en te recreëren. Van de lessen en de leraren herinner ik me niet zo veel meer. Het sporten daar vond ik fantastisch en dat vormt het grootste deel van mijn herinneringen. In de zomer werd er veel gezwommen. In de winter kon je er schaatsen. Er werden dan wedstrijden gehouden. Verder kon je allerlei sporten doen. Ik voetbalde graag. Ook hardlopen deed ik. Ik weet nog hoe ik met een geweldige eindsprint de 800 meter won op een sportdag. Er was daar een groot terrein, waar je heerlijk kon wandelen. Van het terrein af mocht je nooit, behalve onder begeleiding, zoals met de wandelclub. De vrije tijd werd ook doorgebracht in de recreatiezaal, waar je kon biljarten, tafeltennissen, tafelvoetballen, dammen en schaken. Overal werd er regelmatig een competitie over opgezet. Ook waren er allerlei clubjes, waar je een hobby kon uitoefenen.
Eten gebeurde in de refter. Het eten was best te pruimen. Af en toe had je corvee. Dan moest je afruimen of schoonmaken. Soms de slaapzaal vegen. Misschien was dat laatste een straf. Dat weet ik niet meer. Slapen gebeurde op een grote slaapzaal, waar allemaal kleine kamertjes aan elkaar zaten (chambretjes) met in de opening een gordijntje. Het waren houten (triplex) hokjes van twee bij anderhalve meter. Er bevond zich een bed en een kastje. Aan de wand moest ergens een kruisje hangen. Je kon onder de bedden en kamertjes doorkijken, waardoor je ook kon zien, of er een surveillance aan kwam. Maar het gaf ook mogelijkheden tot kattenkwaad. Wanneer pater Van Dijk rondliep, keek je wel uit, want die kon erg streng zijn.
Wassen en tandenpoetsen gebeurde in de waszaal aan het eind van de slaapzaal.
Regelmatig waren er allerlei activiteiten. Ik herinner me filmvoorstellingen, sportdagen, een schoolkermis op het terrein zelf en een schoolreisje naar België.
Alleen met vakanties mocht je naar huis. Er was wel tussendoor een bezoekdag.
In een niet gedateerd bewaard gebleven briefje aan mijn ouders uit het tweede jaar schrijf ik onder andere:
'Alles is hier prima. Met de hoofdpijn gaat het beter. Bedankt nog voor het pakje met fruit, hoor. Met de studie gaat het goed. Ik moet heel veel studeren. We hebben 5 keer Grieks en vijf keer Latijn in de week. Alleen voor Latijn en meetkunde sta ik onvoldoende. Gisteren heb ik strafwerk gekregen voor het hollen in de gang. Ik ben nu onder de sterrenkundeclub. Dat is heel interessant. Vanmorgen hebben we enveloppen moeten vouwen, een heel werk. Ieder zo'n 200. Daar moesten we ook nog blaadjes in steken. Vanmiddag moeten we met de junioren gaan voetballen tegen Stevensbeek. Bewaren jullie postzegels van Europa, want die spaar ik nu ook. Ik weet niet veel meer, dus hou ik op. Volgende week meer. Daag.'
Toen ik aan mijn derde jaar begon, had ik het wel gehad. Ik wilde geen priester worden. Ik schreef een brief dat ik van het internaat af wilde. Maar de brieven werden gelezen door de leiding voor ze weggingen. Zo moest ik naar de 'heimwee' pater W. (Godsdienstleraar). Ik moest dan bij hem op schoot zitten, waarbij hij mij troostte en probeerde over te halen langer te blijven door te zeggen dat ik mijn ouders groot verdriet zou doen door weg te gaan. Na enkele keren kreeg ik er een ongemakkelijk gevoel bij en ging niet meer terug naar de pater. Later hoorde ik dat verschillende jongens nare ervaringen met hem hebben gehad.
Gelukkig heeft een neef van mij na een familiefeest aan mijn ouders verteld, dat ik weg wilde. Na de kerstvakantie (1963) hoefde ik niet meer terug. Al met al was het geen vervelende tijd, eerder een heel 'bijzondere' periode.
Reactie toevoegen