Over de achtergronden van deze tocht is op BHIC veel geschreven, vooral onder de rubriek Wierook Wijwater en Worstenbrood. De waardering van deze liturgische folklore is nogal divers.
Veel vrouwen vertellen dat ze blij waren met deze plechtige inhaling in het gewijde kerkschip, omdat ze dankbaar waren dat ze de zwangerschap en de bevalling goed doorstaan hadden. Maar anderen stellen de achtergrond van de kerkgang aan de orde in emancipatoir perspectief. Ze stellen de vraag of de kerkgang eigenlijk niet een vernederende strekking had voor de vrouw zelf. Was het niet zo dat de zwangere eigenlijk werd behandeld als bezoedeld wezen. Dat genadig weer in de geloofsgemeenschap werd opgenomen?
De filosofische en ideologische achtergronden
Deze discussie is geconcentreerd op de vraag - en de beantwoording daarvan - of de kerk hier een reinigingsritueel beoogde of een dankzeggingsritueel. Die vraagstelling is uiteraard ook boeiend. De Nederlandse bisdommen hadden per diocese een "proprium”. Een aparte catalogus van gebeden, rituelen, gezangen en zelfs liturgieën die de andere diocesen niet hadden.
Het heeft ermee te maken dat de Lage Landen betrekkelijk laat gekerstend waren. Ze bleven dus lang hangen aan Taxandrische en Keltische gebruiken. Zuiderlingen, op doortocht naar Amsterdam of Dordrecht, vonden die gek. Ze schreven er veel over. Heksenuitdrijverij, onttovering. Volksgerichten. Rechtspraak op vogelvluchten. Rare jongens, die Nederlanders.
Nieuwe bisdommen in 1559
Dat was in de Nederlanden heel sterk aanwezig tot 1559, toen nieuwe bisdommen werden ingevoerd door Philips II, de Spaanse koning waar Noord-Nederland zoveel mee te stellen heeft gehad. Hij wilde vervroegd in de Lage Landen de bestuursbesluiten van het Concilie van Trente invoeren. Bisschoppen zag hij als administratieve topambtenaren. En hij vond dat de bewoners van de moerasdelta zich veel te eigengereid opstelden in zijn rijk. Dat zag je aan hun uitmiddelpuntige liturgische gewoonten.
Ze hadden meer toezicht en kerkelijke tucht nodig. De Nederlanden waren noordelijk verdeeld in twee immense bisdommen. Dat van het “Het Sticht” boven de Rijn en dat van Luik daaronder, tot aan Namen. Daarin lag dus het Hertogdom Brabant. De Luikse prins-bisschop vond altijd al dat de Brabo’s nogal wat kapsones hadden omdat het hun handelscommercieel geweldig goed ging. Hij wilde daarom hun woekeringen in zelfbedachte liturgische praktijken flink terug dringen en het aantal “propria” sterk verkleinen. Hij liet ze in kaart brengen, want die rare liturgietjes – zoals de kerkgang – liet hij zwaar belasten. In het dekenaat Woensel werden de registraties van deze eigenstandige afgeleide plechtigheden met sacramentele inslag geconcentreerd en via Luik naar Madrid gestuurd. Voor de erkenning en de tarifering. Boeiende lectuur. Bij de kerkgang waren een gewijde kaars gebrand en er werd flink wijwater gesprenkeld. Daarvoor gold een bijzonder ‘BTW-tarief’.
Het Sticht
Het "Sticht" - het diocese Utrecht, dat nogal groot was - had een proprium voor traditionele processies die voor de Vrede van Münster al bestonden en belopen werden, zoals de hink-stap-sprongprocessie te Huissen. Daarvoor gold het in 1650 ingevoerde processieverbod vanwege de Staten-Generaal niet. Het proprium bleef dus voortbestaan, ook na 1853. Rotterdam, dat oorspronkelijk onder “Het Sticht” viel, kende wel hele rare processies over De Hoogstraat – de Oude Schielandsche Zeedijk – omdat daar veel Spanjaarden en Portugezen waren blijven hangen. Ook ná de reformatie. Rotterdam werd in de vijftiger jaren een zelfstandig bisdom en deelde in dat proprium, en daar had je dergelijke processies in Delfshaven en Schoonderloo ook. Katholieke Schotten waren er nogal gek mee. De nieuwe bisschop Janssen van Rotterdam kon daar niet veel aan doen. Al was hij er tegen. Hij vond ze provocatief.
Geen Rotterdamse kerkgang
De "kerkgang" bestond in Rotterdam helemaal niet. Mijn moeder als Rotterdamse katholieke vrouw kende dat ritueel niet. In het Bossche diocese was het in 1956 nog steeds zeer levendig. Daar was de kerkgang ook tijdens de periode 1650-1795 gehandhaafd als reinigingsritueel. Dat verried een wat merkwaardige opvatting nopens de zwangerschap. Dat was een verontreinigde staat waarin de vrouw zich gebracht had. Daaruit werd ze door de genade der kerk verlost als ze boetvaardig de linkerpunt van de paarse stool van de priester in het kerkportiek aanvatte.
De priester vroeg haar in het Latijn of ze om wedertoelating vroeg tot de gemeenschap van de strijdende kerk. En de koster antwoordde namens haar dat ze wilde. Daarna reikte de priester de manipel aan - de zweetdoek aan de linkermanchette van de albe. Ze ging dan "a sinistra" - linksgaande - naar het Maria-altaar om daar weder zich op te dragen aan de Moedermaagd, zoals ze dat deed na de huwelijkssluiting. Een dankzegging voor haar verlossing uit de tijdelijke zielsbezoedeling der geslachtelijkheid. Het Volksvesperale geeft daar de merkwaardige teksten van weer. En die liegen er niet om. Er was heel wat loos met de zwangere. Dat vooronderstelde liturgische restauratie.
Zwangerschap verontreinigt niet
Dat vond mijn veel te Hollandse moeder, die op dit punt hypergevoelig was, ridicuul. Ze legde zich er niet alleen niet bij neer. Ze ging er tegen in, zoals veel andere vrouwen in de wijk óók hadden willen doen, die door Philips in 1948 van boven de Grote Rivieren naar Eindhoven waren gehaald. Het ging weer heel goed met de economische conjunctuur, dus uit Stadskanaal, Drenthe maar ook uit Noord-Holland werden veel gezinnen naar De Kempen gehaald. Daar keken de moeders er bepaald van op dat een blootsvoetse pater op huisbezoek kwam en informeerde naar het kindertal. Of dat een kapelaan even kwam vertellen hoeveel kinderen er gebaard moesten worden gelet op de salarisschaal van pa. En al helemáál, dat die moeder dan ook nog eens te kijk werd gezet via de kerkgang als ze gedaan had wat de geestelijkheid van haar verlangde.
Mijn moeder deed volgens de pastoor nodeloos moeilijk, net als in het geval dat ze niet via het linker buitenpoortje haar kind ten doop wilde doen voeren naar de vont door de meter (de vrouwelijke doopgetuige), dus weer "a sinistra". Niet via het schip, de gewijde ruimte, maar buitenom, dat wou pastoor De Beer, want de ongedoopte was nog bezeten door de satan. Aan de Trudokerk zat een aparte linkeropgang naar de doopkapel direct vanaf de straat. En bij de Teresiakerk óók. De pastoor hechtte eraan dat die opgangen "a sinistra" werden gebezigd. Hij besteedde dan ook ruim aandacht aan het duivelsuitdrijvingsritueel over de baby. Daar werd mijn moeder gallisch van. Zoals de meeste importvrouwen in Eindhoven, alleen zonden die geen stuk in bij het periodieke pers. Mijn moeder deed dat wel. Ze pakte flink uit in opstandige blaadjes. En kreeg daarom moeilijkheden met de HH geestelijken.
Reactie toevoegen