En wanneer dan bleek dat een zoon of dochter meer dan normale belangstelling toonde voor hetgeen in de kerk gebeurde, was een duwtje in de goede richting in haar ogen bepaald geen misdaad. In mijn geval ging dat verhaal niet op. Na enkele jaren misdienaar geweest te zijn, leek mij het priesterschap wel wat. Dat betekende dus dat ik “roeping” had.
Tilburgs meisje verkleed als zuster, 1936 (foto: Frater Victoricus (Karel) van Gisbergen, uit: Je Taalboek van frater Victor van Nispen, bron: Regionaal Archief Tilburg, coll. Fraters van Tilburg, fotonummer 050031)
|
Alleen vond ik het parochiepriesterschap minder interessant dan het werk van missionarissen in verre, exotische landen. Dat kwam door de spannende verhalen die we op school hoorden van missionarissen uit ons dorp die op verlof waren en dan bij hun familie logeerden. De ouders van Pater Hermans woonden schuin tegenover mijn ouderlijk huis en deze pater kwam af en toe ook bij ons op bezoek. Hij werkte op het eiland Flores in Indonesië, dat eigenlijk nog een beetje “van ons” was. Ik zocht Flores meteen op in mijn schoolatlasje en wilde er eigenlijk zo snel mogelijk heen.
Toen ik twaalf jaar was, moest er gekozen worden voor een seminarie. Onder invloed van onze buurvrouw Correke, die zelatrice – een soort propagandiste - was voor de missiecongregatie der Lazaristen, kwam ik terecht op het seminarie van die congregatie in Wernhoutsburg. In de aanloop naar het toelatingsexamen gaf onze meester ons examentraining.
In mijn groepje zaten zonen van notabelen uit het dorp en enkele seminaristen-in-spe van aanzienlijk eenvoudiger komaf – wij zouden naar het gymnasium gaan. Later zou ik erachter komen dat ik alleen vanwege de priesterroeping die opleiding heb mogen volgen. Met mijn afkomst had ik in die tijd wellicht nooit naar een gymnasium in de stad gekund. En dat gold toen voor veel meer katholieke jongens!
In het vierde leerjaar van het seminarie ontdekte ik dat het priesterschap niet voor mij was weggelegd. De missionarisdroom bleek ontstaan te zijn uit een verlangen naar verre oorden. Maar mijn ouders stonden erop dat ik mijn gymnasiumopleiding als intern in Wernhoutsburg zou voltooien, niet als externe leerling in Breda of Roosendaal. Zo niet, dan moest ik maar gaan werken in de Tomadofabriek in Etten. Daar voelde ik weinig voor, dus maakte ik zes jaar kostschooltijd vol en kon ik daarna naar de universiteit.
Herinneringen aan de roeping
Josine van der Maas-Van Oosterhout uit Dongen
In de laatste klas van de lagere school was er een dag waarop we met de fiets naar het moederklooster van de zusters in Etten reden. Dat was een hele reis, geweldig fijn. We mochten daar het klooster en de kapel bezichtigen. Soeur José en soeur Bernadette maakten tijdens de theepauze een praatje en informeerden of wij al wat voelden. Ik begreep totaal niet wat zij bedoelden en vroeg om uitleg. 'Roeping' riepen de zusters toen tot drie keer toe. ‘Roeping.’
Ik kende echter alleen de roep van mijn moeder als ze weer eens aan de beurt was om af te wassen. Dat was een heel karwei in een gezin dat bestond uit maar liefst tien kinderen. Mijn roeping is later het moederschap geworden.
Bron van deze herinneringen
Ad Rooms, Het Rijke Roomse Leven: Herinneringen met weemoed en weerzin, Raamsdonksveer 2002-2006
Reactie toevoegen