Tot de late jaren zestig speelden de kerk en de pastoor een rol die diep in het dagelijks leven doordrong. En dat heeft zijn sporen achtergelaten, zelfs nadat die kerkelijke invloed vrijwel verdwenen was. Laat ik dat met een voorbeeld illustreren.
In mijn familie - afkomstig uit St.-Michielsgestel - komt een uitdrukking voor die, voor zover ik kan nagaan, niet breed verspreid is, misschien zelfs wel niet verder dan onze familie. Op het moment dat de dingen niet zo naar wens gaan, zeggen we nogal eens: 'het is daar geen Gouden Janus'.
Dit klinkt natuurlijk erg vreemd en je vraagt je af waar die uitdrukking vandaan komt. In elk geval niet van de tweekoppige Romeinse god Janus. Die kenden ze niet op het Brabantse platteland. Wel was Janus (doopnaam Adrianus) daar een veel voorkomende naam. Dat zou misschien iets kunnen verklaren. Maar waarom dan geen Gouden Tinus of Gouden Gerrit?
De verklaring ligt in een van de Gregoriaanse gezangen die alle katholieken in die tijd konden meezingen. Tijdens kerkelijke hoogtijdagen werd in de kerk het Gaudeamus gezongen (laat ons verheugen). En hoewel veruit de meeste gelovigen de Latijnse teksten niet konden begrijpen, was wel duidelijk dat het Gaudeamus niet gezongen werd als er niets te feesten viel. Dan was het dus 'geen Gaudeamus'.
In het dagelijks spraakgebruik van mijn familie werd dat al gauw verbasterd tot 'Gouden Janus'. En daarom klinkt ook hier in Oegstgeest (ver van Brabant vandaan) nog steeds deze uitdrukking wel eens als het een keer wat minder gaat.
Reactie toevoegen