Het rijke roomse leven in brabant 1900-1970

De ondraaglijke lichtheid van St. Louis (deel 2)

Binnen een week kende ik al de mogelijke zwakke plekken van het complex. Achter de kleine cour van internaat Saint Louis lagen de sportvelden. Daar waren tig mogelijkheden. Al snel kwam ik daar Hendrik tegen uit hetzelfde dorp. Zijn moeder en de mijne waren bevriend. Hij was verder dan ik met de planning van de uitbraak en had al een en ander in kaart gebracht.

Al snel werkten we samen als een geoliede machine

Zijn heimwee was groot en daardoor ook zijn gedrevenheid. We werden een team. Ik zou het logistieke gedeelte voor mijn rekening nemen. Dus touwen en graafgereedschap en camouflagekleding, beddenlakens. Hendrik deed meer het fijne werk: sleutels namaken en de beste route markeren op de kaart.

Al snel werkten we samen als een geoliede machine. We ontwikkelden ook een geheime code. Tien over twaalf. Gevaar uit richting Noordoost. Twee keer kuchen betekende bukken en dekking zoeken. Niets werd aan het toeval overgelaten. Een andere zus die op een meisjesinternaat zat in de buurt, had me een pen toegestuurd. Op de enveloppe stond heel klein op de binnenflap z.o.p. (zie onder postzegel). Dit was destijds een veelgebruikte, onkraakbare taalcode bij de ondergrondse internaatkinderen. ‘Draai pen’ stond er.

De chambrettes

Na enig gefrunnik scheen er een lichtje aan de achterkant. Zo kon ik voortaan ook in bed verder werken aan het plan, want de lichten gingen altijd vroeg uit en als de slaapzaalbroeder zijn rondje had gemaakt en je zijn voetstappen hoorde wegsterven, dan scheen er licht onder mijn lakens.

Edoch deze pen was ik al na enkele dagen kwijt. Geconfisqueerd. Ik had er namelijk geen rekening mee gehouden dat een andere broeder nog een tweede ronde liep. Deze broeder hoorde je nooit aankomen. Dat was de broeder met de sloffen. ‘De stille’. Die stond daar ineens: 'Hier die pen en handen boven de lakens.'

Vals zingen

Al snel ontdekte ik de gang van zaken op het internaat. Vroeg opstaan. Even naar de kapel op de nuchtere maag. Samenzang. Staren naar het plafondgewelf. Gouden ornamenten tellen. 'Goed vals zingen', fluisterde een lotgenoot naast me, 'anders krijg je na school extra klas als koorknaapje. Ze pikken er de beste uit.' Hij hoorde wel dat ik een zuivere heldere jongenssopraan stem had en mijn best deed. 'Niet zo uitsloven man', siste een ander.

Het was een gouden tip waar ik vooral in het leger veel profijt van heb gehad. De beste schutters kregen een vervolgopleiding destijds en dan duurde de diensttijd 2 maanden langer en ik kon goed schieten. (Ik had al veel geoefend samen met mijn oudere broer, met de buks. Spreeuwen uit de kersenbomen schieten.) Dan werd je korporaal. Dus ik schoot in alle richtingen naast doel. Mocht na een keer niet meer meedoen. Ik werd te gevaarlijk vonden ze.


De eetzaal
De eetzaal

Vervolgens was het na het zingen de kerk uit en niet ervoor, wat wel eens meer gebeurt tegenwoordig, en dan naar de eetzaal. Daar stond een soort kansel van waaraf een eetzaalbroeder riep: 'Stil, bid en eet'.

Lange houten tafels. Banken. Op en neer lopend keukenpersoneel met stapels brood op borden en vreemd uitziend beleg. Toen kwam de schok. Ik lustte het niet en begon alvast aan de jam. Mocht niet. Eerst die snijworst, die leek op kots met stukjes erin en dan platgereden door een auto op straat en dan eraf geschraapt en zo op mijn bord. Er waren strenge, over de schouder kijkende eetzaalbroeder, die precies de viesneusjes in hun vizier hielden.

De verdwijntruc

Levensles twee. Na het vals zingen leerde ik het ‘alsof eten’. Langzaam beleg van brood laten glijden op de knieën en het dan met de zakdoek in je broekzak laten verdwijnen. Goed smakken en de tong aan de binnenkant tegen de wang drukken. Kauwbewegingen maken en soms slikken en dan zeggen: 'lekker'.

Later dan niet vergeten in de wc die broekzak leeg te schudden want anders gaat het plakken op den duur. Met soep ging dit niet lukken maar daar hadden we andere trucs voor. Observeer goed welke buurjongens aan tafel goede snelle eters zijn en alles lusten. Schuif zwijgend een dubbeltje (tien cent) naast je lepel. Kijk het groepje strak aan en de eerste die knikt wisselt van bord.

Razendsnel natuurlijk, als de broeder nét voorbij was.

Ik had reuze geluk want de jongen naast me vrat alles. Gaandeweg wilde hij een kwartje. 'Inflatie' zei hij. Heeft me een fortuin gekost, haast al mijn maandelijkse zakgeld. Ik heb toen bij mijn moeder om opslag gevraagd voor meer zakgeld. 'Inflatie' zei ik. Het leven is duur tegenwoordig. Daar trapte ze niet in. Vond ik wel vreemd.

Het uithongerplan

Later in het schooljaar ontwikkelde de tafelbuurjongen obesitas en ik een soort anorexia.

Ik was al mager maar op een gegeven moment begonnen de knoken eruit te steken. Toen ik een weekend thuis kwam en moeder me toevallig zag in de badkamer schrok ze zo hard van mijn ribbenkast, dat ze er werk van ging maken. Op hoge poten ging ze naar broeder Oswald: Schande! Haar kind uit laten hongeren voor zoveel kostgeld (jaarsalaris van een werkman). Ongehoord en hier te breed en daar te lang. Ik kreeg alles mee wat in de spreekkamer werd gezegd, zo luid was de stem van mijn moeder. Ik gniffelde en zag al het licht aan eind van de tunnel. Mijn uithongerplan had gewerkt. Ik zou het internaat verlaten en weer fikkie gaan stoken in het bos met de buurjongens.

De vetmestperiode

Edoch, broeder Oswald geleide mijn moeder naar de voordeur met alle egards. Ze waren tot een besluit gekomen. Ze deden wat klef vond ik. Broeder Oswald gaf nog terloops wat complimentjes aan moeder over de fijne leerling die ik was. De charmeur, de slijmbal. Niks eetzaal meer, maar ernaast aan de andere gang rechts was een kamer waar maar 10 of 12 jongens zaten. Tafelkleed met wit porselein en eten à la carte. Ze zouden me eens een biefstukkuur geven met veel toetjes van chocolade en slagroom. Wisten jullie dat jongens destijds? Mocht ik niet over praten natuurlijk, zo werd mij duidelijk gemaakt.


Broeder Germanus
Putti

Ineens had ik ook een bewaarengel: Broeder Germanus. Die moest schijnbaar een oogje in het zeil houden. Jongens uit de klas zeiden: 'je bent zeker Putti van Germanus'. Wist ik veel totdat ik ontdekte dat Putti een koosnaam is voor engeltje. Ojee dus mijn bewaarengel bewaarde dus zijn engeltjes. Als ik dit nu anno 2020 vertel dan zie ik jullie wenkbrauwen al fronzen. N.B. broeder Oswald is plots in 1963 overgeplaatst. Er waren geruchten. Meer weet ik er niet van. Jullie?

Ik weet wat er is gebeurd wat het daglicht niet kan verdragen. Maar laat ik dit echt nu zeggen. Deze broeder Germanus was oprecht en erg lief. Soort vaderfiguur voor me. Nooit ongewenst benaderd. Hij loodste me door die jaren als een hoeder. Ik kreeg pianoles van hem in de aanbouw aan de hoofdvleugel; hij liet me het zoavemuseum zien en de kamer met opgezette dieren. Ik mocht mee gutsen bij de broeder die de kruisbeelden maakte. Hij schermde me zo een beetje af. Dus het was dubbelop. Ik was weg bij mijn dorpsvriendjes en had een status aparte op internaat en dan ben je dus pas 12 jaar. Gekker moest het niet worden.

 

Namen van medeleerlingen zijn gefingeerd. Soms is hier en daar sprake van een lichte overdrijving ter verfraaiing, maar altijd dicht bij de waarheid.

Klik hier voor het vervolg

1

Reacties (1)

Cor Dekkers zei op 30 november 2020 om 15:43 uur

Je bent een levendige, boeiende verteller. Je verhaal is lekker concreet en visueel. Komt redelijk overeen met mijn ervaringen maar ik ging vrijwillig naar het interneringskamp in Uden.

Reactie toevoegen

Je e-mailadres is privé en zal niet openbaar worden gemaakt.

Platte tekst

  • Geen HTML toegestaan.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.