

Begin 20e eeuw groeide Roosendaal. Waar thans de Brugstraat loopt, lag een aardweg, met aan weerszij braakliggende gronden, waar lage armenhuisjes stonden, de gemeente haar vuilnisbelt had en de inwoners hun ongerief deponeerden, zo schreef de journalist. Juist daar kwam een nieuwe stadswijk en die had natuurlijk een parochie nodig, zo besloot bisschop Leyten van Breda in 1902. Daarmee kwam de tweede parochie in de stad tot stand.
Aanvankelijk was er in de wijk alleen een kapel, gesticht door A. van Gilse, met daarin een beeldje van O.L. Vrouw der Zeven Smarten. Maar daar kwam nu verandering in. De Nieuwe Kerk, zoals hij in de volksmond ging heten, werd ontworpen door H.J. Vergouwen en gebouwd door aannemer M. Bakkeren uit Princenhage. Op 14 juni 1903 mocht bouwpastoor C. Luykx feestelijk de eerste steen leggen.

Op 26 april 1904 werd de kerk ingewijd door de Bredase bisschop. Vanaf de parochiegrens aan de Boomgaardstraat tot aan de kerk waren er erebogen en guirlandes aangebracht. Daags daarna was het groot feest, met een optocht van ‘maagdekens’, Harmonie De Unie, Harmonie Vlijt en Volharding, het Sint-Antoniusgilde, rijtuigen met de feestcommissie, de pastoor, het kerkbestuur. Er waren toespraken en muziek op het voorplein van de kerk en natuurlijk een H. Mis.
Toch was de kerk eigenlijk niet afgebouwd. Het priesterkoor was eenvoudiger uitgevoerd, de middenbeuk nog niet op lengte en de zij-altaren waren niet als kapellen uitgevoerd. Dit allemaal als voorlopige oplossing, maar na 25 jaar was daarin nog niet veel veranderd.
Wel was op 19 november 1904 het kerkorgel in gebruik genomen. Dat was aangekocht van de Sint-Dionysiuskerk in Tilburg en gerestaureerd en geplaatst door orgelbouwer Jules Geurts uit Berchem bij Antwerpen.

Een dieptepunt was in 1914 het plotselinge overlijden van pastoor Luykx; hij werd dood gevonden in zijn bed. Opvolger J. Bogers kreeg het niet gemakkelijk. Later dat jaar brak de oorlog uit en werd Roosendaal overspoeld door vluchtelingen uit België. Een aantal van hen vond in de kerk tijdelijk onderdak. Met de komst van vreemdelingen en ingekwartierde militairen dreigde zedenverwildering en ongewenste godsdienstige toestanden. Maar de nieuwe pastoor en zijn kapelaans wisten de parochianen veilig door deze moeilijke tijden te loodsen.

De parochie floreerde. Na de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs werd de openbare school in de wijk werd omgezet in een RK jongensschool. De meisjes kregen al onderwijs van de nonnen, dus dat was al geregeld. En kapelaan Smet bezorgde de parochie een eigen patronaatsgebouw.
Ook de kerk werd verder verfraaid. Zo werden de houten Maria- en Antoniusaltaren vervangen door stenen exemplaren, de votiefkapel achter in de kerk ingericht en het priesterkoor kreeg, naast het hoogaltaar, nog fraaie versieringen. Pastoor Bogers kreeg van de parochianen een preekstoel bij gelegenheid van zijn 40-jarig priesterschap. En bij het jubileum schonken zij drie gebrandschilderde ramen voor het hoogaltaar.

Tot 1970 heeft de kerk als parochiekerk gediend. Maar toen is hij gesloten en zeven jaar later gesloopt. Het Rijke Roomse Leven was voorbij.
Bron: De Grondwet van 27 april 1929.
Met dank aan Alexander Gieben
Reactie toevoegen