Hij werd zo genoemd naar het plaatsje in de Belgische provincie Namen waar hij rond 1166 geboren is. Hij studeerde aan de kathedrale kapittelschool in Luik en nam in 1190 deel aan de Derde Kruistocht. In Jeruzalem kwam hij in aanraking met de Reguliere Kanunniken van het Heilig Graf, wier sobere leefstijl hij bewonderde.
Na zijn terugkeer in 1192 werd hij seculier kanunnik in het kathedrale kapittel van Luik. Hij woonde toen dus niet in een kloostergemeenschap, maar leefde van een zogenaamde prebende.
In 1209 nam hij opnieuw deel aan een kruistocht, ditmaal tegen de katharen in Zuid-Frankijk, de eerste van de kruistochten die we kennen als de Albigenzische Kruistochten. Bij zijn terugkeer in Luik probeerde hij van binnenuit de wereldse levensstijl van het merendeel van zijn Luikse medekanunniken om te buigen naar een meer geestelijke. Toen dat geen enkel resultaat had, besloot hij met vier andere kapittelheren het kapittel te verlaten en een meer kloosterachtige samenlevingsvorm op te gaan zetten.
Op 14 september 1211, het feest van de Kruisverheffing, legden zij hun religieuze geloften af bij de bisschop van Luik. Deze schonk hen de Sint-Theobalduskerk in Clarus Locus (Clair-Lieu) bij Hoei aan de Maas als verblijfplaats. Zij noemden zich Kruisdragers of Kruisbroeders. Naast het gemeenschappelijk koorgebed legden ze zich voornamelijk toe op de verzorging van pelgrims en kruisvaarders. In 1248, twaalf jaar na de dood van Theodorus in 1236, keurde paus Innocentius IV de orderegel, gebaseerd op die van Augustinus, goed en werden de Kruisbroeders erkend als Reguliere Kanunniken van de Orde van het Heilig Kruis.
In 1314 kwamen ze vanuit België naar de noordelijke Nederlanden, naar Gorkum. Vier jaar later bouwden ze een klooster in het naburige Asperen. In 1371 kwamen ze naar Sint Agatha bij Cuijk aan de Maas. Dit klooster zou de hoofdvestiging worden van de Kruisheren, die in de late middeleeuwen nog huizen bezaten in Venlo, Roermond, Schiedam, Hoorn, Sneek, Ter Apel en Franeker.
Het kruisherenklooster in Sint Agatha zou samen met dat in Uden in de negentiende eeuw een belangrijke rol spelen bij het herstel van de orde. Uden was de voortzetting van het kruisherenklooster van ’s-Hertogenbosch, dat na de val van de stad in 1629 was ontruimd. De bewoners kwamen uiteindelijk in Uden terecht, waar zij zich in 1652 definitief vestigden.
De Kruisheren onderscheiden zich van andere reguliere kanunniken doordat ze naast het gemeenschappelijk leven en het koorgebed, ook actief naar buiten treden met de prediking van ‘het triomferend kruis’. Ze hebben hun taken ook uitgebreid met het vieren van de liturgie voor omwonenden en het verzorgen van onderwijs. Kruisheren assisteerden ook in omringende parochies.
Het klooster Sint Agatha bij Cuijk en het kruisherenklooster in Uden in Noord-Brabant zijn de enige twee nog bestaande kloostergemeenschappen van de Kruisheren in Nederland, waar ze tot voor enkele jaren geleden nog vestigingen hadden in o.a. Amersfoort, Hees (bij Nijmegen), Neeritter, Rotterdam en Zoeterwoude. Buiten Nederland zijn de Kruisheren nog aanwezig in o.a. België, Duitsland, Oostenrijk, Italië, Brazilië, Congo en Indonesië.
Foto’s
Theodorus de Celles (c. 1170-1236). Bron: Wikipedia (Door Cruzado1210).
Kruisheer Lodevicus J.H. Meijer, (1881-1942), jaren ‘30. Bron: BHIC, fotonr. UDE2164.Uden, Kruisheren H. Reukers en Vollaars, z.j. Bron: BHIC, fotonr. UDE2114.
Neomist Nol van Cuijk temidden van zijn ouderlijk gezin, 1947. Fotograaf: Fotopersbureau Het Zuiden. Bron: BHIC, fotonr. UDE2330.
Bronnen
Jan Smits, Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant. Alphen a/d Maas, 2010.
Website Website Kruisheren
Reactie toevoegen