Ronselaar Meneer Gijssen
Pieter zei eens tegen zijn oom dat een leven als missionaris hem misschien ook wel iets leek. “Dat hoefde je dan maar een keer te vertellen. Een paar weken later stond er een collega van hem op de stoep, Meneer Gijssen. Hij stond ook wel bekend als ‘de ronselaar’”, vertelt hij. Zijn moeder was weduwe en had echter niet het geld om een kostschool te kunnen betalen. Ze zei: “Ja, wacht even. Dat kan hij wel willen en dat kunt u wel willen, maar mijn portemonnee kan dat niet, die trekt dat gewoon niet”. Meneer Gijssen antwoordde hierop: “Nou Mevrouw Bastiaanssen, maakt u zich vooral daar geen zorgen over, dat komt allemaal goed”.
Het Gymnasium
De opleiding aan het kleinseminarie was een erkend gymnasium. Pieter deed eerst zijn voorbereidend jaar waar de studielast hem nogal tegenviel. “Toen kreeg ik meteen te maken met minimaal drie uur huiswerk maken per dag, terwijl ik daarvoor nooit huiswerk gemaakt had”, zegt hij, “Ik was een kei in dagdromen. Ik deed van alles en nog wat, maar het studeren an sich dat lukte me het eerste jaar zeker niet”. De meeste docenten op het gymnasium waren goed geleerd. Enkele leraren promoveerden zelfs aan de universiteit in hun vakgebied. Het systeem berustte echter wel op het oude Franse systeem volgens Pieter. Dit betekende dat de focus van met name de eerste jaren lag op de klassieke talen en Frans.
Ze hadden van een heleboel dingen kaas gegeten, maar niet van opvoeden
Op zich was het onderwijs dus van goed niveau, maar qua persoonlijke ontwikkeling was het kleinseminarie volgens Pieter geen goede plaats om je pubertijd door te brengen. Een goed voorbeeld hiervan was de seksuele voorlichting. Dit werd gedaan door je biechtvader. “Tijdens de biecht vroeg hij dan of je wel eens wat met je ‘jonge heer’ deed”, vertelt Pieter, “Als hij ergens begreep uit je verhaal dat je wel eens masturbeerde, vond hij de tijd rijp dat er voorlichting gegeven moest worden. Die man zat te zweten als een otter toen hij mij moest vertellen over de bijtjes en de bloemetjes en de kippentjes en het ei. Ik begreep er helemaal niks van. Ik had echt zoiets van: ‘Waar heb je het nou over?’”.
“Het waren in ieder geval geen pedagogen”, zegt Pieter over de Heren Lazaristen, “Ze hadden van een heleboel dingen kaas gegeten, maar niet van opvoeden”. Zo vond hij dat de heren niet consequent waren in hun regels en straffen. Leraren pesten, soms ‘op het sadistische af’, werd amper bestraft. “Daarvoor werd je hooguit flink aan je oren getrokken en in het aller uiterste ging er een brief naar je ouders, maar zodra je werd betrapt op bepaalde handelingen met andere jongens, dan zat je ’s avonds om 21.30 op de bus naar huis”. Hij heeft ook ooit meegemaakt dat twee jongens werden betrapt op seksuele handelingen met elkaar, maar waar de één direct van het seminarie werd getrapt, mocht de ander gewoon tot einde schooljaar blijven. “Die had waarschijnlijk ouders die wel het volledige kostschoolgeld betaalden”.
Vroegtijdig gestopt
Na vier jaar op het kleinseminarie, nam hij in de zomervakantie het besluit niet terug te gaan. Aan het begin van de vakantie was hier nog totaal geen sprake van. “Ik had echt nog het idee: ‘met weer een pak huiswerk ga ik over zes weken wel weer terug’, totdat ik in de vakantie thuis tot rust kwam en merkte wat dat met mij deed”, vertelt Pieter. Zijn moeder had vrede met dit besluit. “Die zag ook wel dat de maatschappij veranderde en had eveneens het idee dat het seminarie geen lang leven meer was beschoren op deze manier”.
Al was het gymnasium in Zundert van redelijk niveau, maakte het ouderwetse systeem wel dat aansluiting vinden op een seculier gymnasium erg moeilijk was. Aangezien hij op het seminarie over was naar de derde klas gymnasium, dacht Pieter na dit jaar over te stappen op het Stedelijk Gymnasium van Breda. “Nou, hoe ik het in mijn domme hoofd haalde toen ik daar bij de rector zat”, zegt hij, “Op het seminarie kregen we ontzettend veel aandacht de eerste jaren in klassieke talen. Engels in de tweede pas en Duits geloof ik in de derde. Dat was in Breda bij het Stedelijk totaal anders. Daar waren het eerst de moderne talen. Dus na een aantal gesprekken was het zo: “Je kan kiezen tussen de Ambachtsschool of de Mulo, want meer zit er voor jou niet in”. Hierdoor ging hij naar de Mulo, omdat hij via de Havo naar de School voor Journalistiek in Utrecht wilde gaan.
Mede dankzij zijn internaattijd heeft Pieter geen positieve kijk op de rooms-katholieke kerk als instituut, maar hij heeft nog altijd een zwak voor katholieke cultuur. Later is hij werkzaam geweest voor de KRO, waar hij onder meer een documentaireserie over missionarissen (zie hieronder) maakte. Als freelancer regisseert hij nog van tijd tot tijd Eucharistievieringen voor de KRO-TV. “Ik ben altijd op een of andere hele rare manier met die kerk verbonden gebleven. Zij kwam altijd als een boemerang terug”, zo laat hij weten.
Heb jij ook op internaat gezeten? Deel ook jouw herinneringen met ons!
Foto's eigendom van Henk Buijks, uit de digitale collectie van het BHIC.
Reactie toevoegen